Acht Digitaal - De digitale kiosk voor Kerkdorp Acht

Oude verhalen – Van de hak op de tak



Op deze pagina staan een aantal oude verhalen, die indertijd in het dorpsblad ‘Op Acht’ verschenen zijn. Op het eind van het laatste verhaal staat dat het met kerst 1975 gepubliceerd is. Dus is het aannemelijk dat al deze verhalen uit 1975, of kort daarvoor, zijn.

Van de hak op de tak 2

Met onze nieuwe bushalten zijn we toch wel wat vooruitgegaan, maar er ontbreken nog WACHTHUISJES. Wanneer komen die? Men kan dan schuilen en behoeft niet in de regen of de wind te staan. Het is nog enigszins gevaarlijk ook, want als men uit de bus stapt staat men meteen op de fietspad. Kinderen en oude mensen hebben dit misschien niet zo gauw in de gaten, een botsing is echter niet denkbeeldig. Dus wachthuisjes kunnen uitkomst brengen.

Vervolgens iets anders.
De Merwede bewoners zijn diep teleurgesteld. Wat is hiervan de reden? Zij krijgen immers geen riolering, terwijl hen dit aanvankelijk beloofd was. Ze moeten maar weer aan rotzooien. Dit doen ze al vijftig jaar lang. Als het dan toch niet doorgaat dan heb ik wel een alternatief. Laten ze dan de huisriolering goed in orde maken door b.v. de leidingen eens goed zuiver te spuiten en de concept-putten ieder jaar leeg te maken. Ook de afvoersloot eens goed uitdiepen. Vervolgens ieder jaar een of tweemaal gratis de beerputten legen. Dit zou een kleine pleister op de wonde zijn. We hebben al sinds maanden geen straatnaam meer. Als de gemeente nieuwe borden plaatst dan zouden de Merwedianen graag een nieuwe naam voor hun straat hebben en wel de “Vergeet me niet” straat. Dit vinden de mensen wel een toepasselijke naam.

Nu spring ik weer op een andere tak.
Kijk, ik kom nogal wat onder de mensen en leg mijn oor goed te luisteren, dan doe ik nog al eens stof op voor dit blad. Kijk, mensen ik ga van het standpunt uit: Vrijheid, blijheid en gun alle verenigingen het beste. Maar nu krijgen we van al het goede teveel. Waar ik naar toe wil? We hebben afgelopen winter vele kienavonden gehad, met meer of minder succes. Het kienspel wil er bij de mensen wel in, maar dan moet men niet met pietlutterige prijzen voor den dag komen. Dat nemen de mensen op den duur niet meer. Dit is ook gebleken bij sommige laatste kienavonden. Het gevolg hiervan is dat men zijn eigen doelstelling voorbijschiet, maar ook de andere verenigingen lijden hier schade door. Dus… minder maar wel mooie prijzen. Nogmaals niet teveel van het goede en ik wens u allen veel succes bij de komende kienavonden.

Nu een zeer oude tak.
Als men ouder wordt of al is, dan denkt men onwillekeurig terug aan vroeger. Dit is bij vele oudere mensen het geval. Ze weten alles uit de kindertijd nog precies te vertellen. Ook ik heb die eigenschap. Alvorens Achtenaar te worden heb ik andere dorpen bewoond. Ieder dorp heeft zijn dorptypen. Ik heb er een stuk of vijf onthouden, die ik de volgende nummers wil omschrijven,
Voor ik besluit met een Belse mop het volgende. Misschien zijn er mensen die denken dat ik een hekel heb aan Belgen. Niets is minder waar.
Ik heb jaren met de Belgen samengewerkt. Het zijn prachtkerels, waar we in veel opzichten nog van kunnen leren. Maar ja, een ding is me nog steeds niet lekker. En dat is wel het volgende. Ik vroeg eens aan een Belg hoe het kwam dat zij bijna allemaal een eigen huis bezaten.
“Awel menierke da za ‘k ou is vertellen. Wit ge nog dat de ollandse keeskoppen in en na de oorlog veel Belse sjek kochten?” “Ik zeg je, dat weet ik nog”. “Nou, dan zal ik ou vertellen hoe de vork aan de steel zit. Kijk, we gingen naar de boeren en kregen zoveel mangelwortel bladeren en suikerbietenbladeren als we wilden. De bladeren werden heel fijn. gehakt en werden daarna gefermenteerd met peerdenpis. Het’ koste ons niks, maar die Ollanders dachten dat de sjek uit de Conga kwam en zij betaalden er grof geld voor. Zodoende hebben we allemaal veel geld verdiend en daarvan een huisje kunnen bouwen.”
Kijk, dat steeekt me altijd een beetje. Daarom vertel ik graag Belse moppen.
Daar gaat ie dan. ‘
Er komen twee Belse chauffeurs met een grote vrachtwagen het centrum van Eindhoven binnen gereden.
Plotseling staan ze stil voor een viaduct, waarop een bord staat “doorrijhoogte 2.70 meter”.
Verdikke zeggen ze tegen elkaar, dat wordt oppassen geblazen, want onze cabine is 3 meter hoog.
Da’s niks zegt de ander, ik stap wel even uit.
Hij kijkt schichtig rond, loopt onder het viaduct door en roept: “Alla sjuul, rijden maar, er is geen polies te zien!”

Van de hak op de tak 3

Gaarne wilde ik inhaken op de mooie gedachten van onze redactie om als “DE BONT” met zijn manschappen klaar is met de nieuwe weg in Acht er een soort feest van te maken (Deze gedachte is van St. Jeugdbelangen, red.). Dit kan zeer goed te realiseren zijn als alle Achtenaren en verenigingen eraan meedoen. Het zal wel ongeveer vakantie zijn, eer het zover zal zijn. Een zomeravondfeest? Kunnen we er niet een gehele dag van maken, b.v. een gekostumeerde voetbalwedstrijd en kinderspelen, zoals vroeger met het Koninginnefeest. Het is maar een suggestie mijnerzijds. Laten we hopen dat er toch iets zal gebeuren.

We wachten maar af.
Vervolgens Hemelvaartsdag. Dit is voor de Achtenaren en belangstellenden een prachtige dag geweest. De traditionele wedstrijd tussen de families Bloks en van Kemenade. Wat hebben we genoten. En dan onze onvolprezen Drumband. Wat gaven die in de pauze een mooie show. We kunnen echt trots zijn op ONZE drumband. Tevens kunnen we zeer tevreden zijn met onze meelevende burgervader, die ook nu weer present was. Hij houdt van Acht zoals hij zei. Dit kan ons voor de toekomst van veel nut zijn. Terugkijkend op deze dag kunnen we gerust zijn voor de toekomst, want Acht is springlevend. Houden zo.
Toen ik maandagavond (5 mei j.l.) onze Drumband nog uit zag trekken om een rondgang door Acht te maken wegens het bevrijdingsfeest, dacht ik aan vroeger. Toen woonde ik nog in een ander dorp. Zoals ik al memoriseerde. ieder dorpje had zijn dorpstypen en aardigheden.

Een van die typen in dat dorpje was Krom Nelliske. vanwege zijn kromme beentjes. Hij was een klein manneke van ongeveer 1,60. In dat dorpje hadden ze ook een fanfare “Oefening baart kunst”. Nelliske was ook al van jongs af aan lid en zal ten tijde van het voorval 70 jaar geweest zijn. Hij blies trompet. Het was een nijdig mannetje en hij droeg een lorgnet je, want hij zag niet al te best meer. Nu gebeurde het op een van de repetitie-avonden het volgende. Vroeger krioelde het ervan de vliegen, dat weten de oudere mensen nog best. Men had toen nog niet de bestrijdingsmiddelen van nu.
Afijn om kort te zijn, op Nelliskes partituurtje zaten ook een paar vliegen. Hij zag de vliegen voor een paar muzieknoten aan. Hij speelde er neven dat het niet mooi meer was. Op een gegeven moment vlogen de vliegen weer weg. Nelliske werd kwaad, stond op en gaf zijn trompet aan da directeur met de mededeling dat hij ermee ophield. Waarom vroeg de directeur. Nou zei .Nilleske: Ik zie toch al niet te best meer en nou vliegen de noten ook nog weg, En hoe de directeur ook soebatte, Nilleske deed het niet meer. Hij wilde wel lid blijven en als de fanfare uittrok droeg hij de grote trom. Dit heeft ook niet lang geduurd. Dat kwam zo. Zoals ik al zei, Nilleske was een klein mannetje. Als hij de grote trom droeg, zag je van achteren bekeken niets anders dan zijn kromme beentjes. De tamboer die de grote trom moest slaan was toevallig een grote zware kerel. Deze was van beroep slachter.
Hij woog wel 200 pond. Op zekere dag moesten ze in het dorp bij iemand een serenade brengen. Vroeger had je in ieder dorp nog sloten langs de wegen, zoals vroeger ook hier in Acht. In die sloten stond altijd water. Afijn wat gebeurde er. Nu weet iedere muzikant dat als de fanfare gaat spelen er drie harde slagen op de trom gegeven worden.
Precies, toen de eerste slag op de trom werd gegeven, draaide Nilleske rechts af de straat in, waar ze in moesten., Het gevolg was dat Nilleske op zijn verkeerde been stond en met trom en al in de diepe sloot net water terecht kwam. Met veel moeite kregen ze Nilleske uit de sloot. Drijfnat. Tjonge tjonge, wat ging Nilleske tekeer. De duvel luste er geen brood van. Hij wilde de tamboer te lijf gaan. Met veel moeite werd dit voorkomen. Hij was zo giftig dat hij op staande voet bedankte. Met hem was niets meer te beginnen. Uit armoede heeft de directeur een tweede Simon van Cyrene opgeduikeld om de trom te dragen. Nilleske wilde percé schadevergoeding, want hij had ook zijn knijpbril verloren. Ik zie hem nog razend en tierend naar huis gaan. Het was een kostelijk gezicht.

Dit was dan een van die dorpstypen, die ik in mijn jeugd gekend heb. In een volgende aflevering volgt er nog een.
Nu tot slot het belgisch mopje:
Een belg loopt met een koffer bij zich op een luchthaven.
Er komt een douane met rubberkleding naar hem toe en zegt terwijl hij zijn revers van zijn jas opslaat,
waar het woord “douane” op staat, “Wilt U even meekomen”.
Dan slaat de belg zijn jas open, waarop een plaatje staat: ” C & A”, geheime politie.
Tot de volgende keer.

Van de hak op de tak 4

Als ik uit mijn raam naar buiten kijk, waan ik mij dikwijls een Boschdijk bewoner te zijn, alhoewel ik midden in het dorp woon. Om een lang verhaal kort te houden: er wordt veel te hard gereden (ook door bromfietsers),met snelheden van 80 km. of meer, Dit moet eens mis lopen. Een politie controle helpt alleen zolang, als deze in de omgeving is.
Het beste zou een automatische radarinstallatie zijn, maar die zal wel te duur zijn. Maar een mensenleven is niet te betalen.
We hopen echter het beste. Maar het kalf zal wel eerste verdronken moeten zijn voordat ……

Als ik het laatste nummer van OP ACHT goed lees, verloopt alles naar wens; De missietentoonstellng was een groot succes; De drumband heeft in België roem geoogst; Jeugdbelangen-Acht werkt weer op volle kracht en er zijn weer mooie dingen in aantocht o.a. de vrouwenbond gaat weer een gezellige reis maken op 3 juni, evenals de bejaardenbond op 18 juni. De zonnebloem gaat eind september een gezellige rommelmarkt en fancyfair houden ten bate van het bejaarden- en ziekenwerk. En wanneer dit nummer uitkomt is er ook nog een gouden bruiloft gevierd. En als ik mag besluiten dat onze dorpsraad actief is, kan ik genoegelijk overgaan tot het volgende onderwerp.

In een van de vorige dorpen die ik heb bewoond hadden ze een dorpstype genaamd Toontje Zult. Hij is al lang ter ziele, al vijftig jaar. Als ik dat mannetje voor mijn geest haal, dan moet ik onwillekeurig denken aan een van de 8 zaligheden: nl. Zalig zijn de armen van geest enz. Toontje was een manneke, hoe zal ik het zeggen, waar geen spier kwaad in zat, en om te zeggen dat hij ze alle vijf niet had is misschien te sterk uitgedrukt. Laten we het mooi houden en simpel zeggen, hij had niet gauw iets door. Werken deed hij niet graag, zo simpel was hij ook weer niet. Toontje was gek op Zult. Voor een boterham met zult knapte hij allerlei karweitjes op en voor een kom zult spaaide hij een hele tuin om. Als hij in de wintermaanden ergens een varken hoorde schreeuwen, dan kon je er de donder op zeggen binnen twee minuten was Toontje present. Alle mensen mochten Toontje goed velen en als de slacht gebeurd was, ging Toontje met de blaas en de pezerik naar huis. Thuis had hij een schuurtje, waar hij het allemaal liet drogen. Het stonk er geweldig, maar Toontje was het gewend. Met Karnaval kwamen de jongens naar Toontje en kochten dan een blaas voor 3 centen om er foeperpotten van te maken. De pezerikken kochten de mensen voor 5 centen om er hun zagen mee in te vetten, dan sneden ze beter.
Twee dagen na iedere slacht mocht Toontje terug komen om er een stuk zult in ontvangst te nemen. Vandaar de naam Toontje Zult. Ik herinner mij ook nog dat hij bij mijn vader op bezoek kwam. Waarvoor weet ik niet meer. Plotseling zei Toontje: baas, wat heb jij mooie kippen.
Ja, zei mijn vader, het zijn mooi kippen en als jij raadt, hoeveel ik er heb? dan krijg je ze alle tien,”, Toontje begon te denken en zei na lang aarzelen, 13. Kijk, zo was Toontje. Hij had niet vlug iets door. Ook herinner ik me nog een ander voorval. Als vroeger de jongens 19 jaar waren, dan moesten ze op een bepaalde dag naar het gemeentehuis om te komen loten wie er in militaire dienst moest. Als men een laag nummer trok dan was men vrijgesteld of uitgeloot, zoals dat werd genoemd. Was men vrij, dan vierden al de cafe’s bezocht om de vreugde te vieren. Dan werd er geroepen : uitgeloot, uitgeloot. Och erm, ook ‘Toontje was opgeroepen om te komen loten en ook met zijn briefje en riep: “ontoerekenbaar verklaart”. Toontje wist niet wat het betekende? maar blij was hij wel.

De volgende keer een andere dorpstype , en tot besluit mijn traditioneel Belgisch mopje.
Een Belg, een Hollander en een Duitser zaten na afloop van een dag vissen aan een pintje bier. Op een gegeven moment zegt de Duitser: We wedden om een rondje, wie van ons het sterkste verhaal kan vertellen, tracteert op een rondje. Afgesproken zeiden de anderen. De Duitser begon: Ik zat hier een keer te vissen en,vong een karper van 120 cm. en hij woog 80 kilogr. Verdoeme, zegt de Belg., dat is een sterk verhaal. Da’s nog niks zei de Hollander, Ik zat hier een keer te vissen en ik haalde een lantaarnpaal op met een brandend kaarsje erin uit het jaar 1890. Da’s sterk, zei de Belg, wiens beurt het nu was ,Bij ons in België was een mijnheer…” Ho, ho, stop maar riepen de twee anderen, Gij hebt al gewonnen!

GROLSGRAPEFRUIT . GROLLEN OF GRAPPEN?

Evenmin als de man achter “Van de hak op de tak” heeft ondergetekende geen lak aan een gezonde en goede bak. Maar die Belse humor van hem, moge uit,het volgende blijken, begint mijns inziens teveel op droge paardemoppen te gelijken.
Daarom wil ik hierbij proberen, wanneer het de censuur van het hoofdbestuur. der redactie kan passeren iets grappigers of aanmerkelijk sappigers te lanceren en zo mogelijk voor de liefhebbers uit eigen tuin te derveren.
Het zijn eigenlijk maar twee raadsels, waarvan het eerste als zodanig luidt:
Hoe is het hemelsnaam nog mogelijk dat er nog Achtenaren zijn, die Cola lusten, nu uit recente publicaties in OP ACHT cola het achtereind van ene boer blijkt te zijn?? Wij verwachten in het belang van patiënten, agenten, delinquenten, maar vooral van leveranciers en consumenten zo spoedig mogelijk hierop een deskundig antwoord.
Het tweede raadsel is ook van aanzienlijk importantie: Waarom steekt een mannelijk paard (hengst of ruin) zijn staart omhoog, als hij moet gaan plassen? Ter bescherming van ieders leven, misschien iets overdreven, wil ik hierop onmiddellijk uit de praktijk het juiste antwoord geven. Hij geeft hierdoor moedwillig zo duidelijk mogelijk het voor de meeste mensen bekende stopteken om ongelukken te voorkomen. Immers bij abrupt stoppen bv. met een kar of wagen, zou men gemakkelijk vooraf kunnen vallen, voor de wielen. Ook zou de landman, die met het paard op het land werkt, met zijn buik tegen de ploegstaart kunnen lopen, in de eg kunnen trappen of met andere gevaarlijke landwerktuigen in aanraking kunnen komen. Men ziet hier duidelijk hoe het paard, door middel van zijn staart zijn eigen voerman beschermt. De moraal van dit verhaal is voor ieder, beste ‘vrienden, niet zo ver te zoeken. Wees dus ook steeds meer en meer, een heer in het verkeer en negeer geen stoptekens meer. b.b. Naschrift van redactie. In de stijl van het voorgaande hopen wij uit te spreken dat er geen klachten komen van kasteleins of winkeliers, niemand zich druk zal maken over de oplossing van het eerste raadsel. Of Cola nu het achtereind van een boer (agricola) is of het voorste eind van een colaborateur, men kan zo eeuwig doorgaan. Wat het tweede raadsel betreft: Het vrouwelijk peerd, is natuurlijk nog veel meer gefundeerd gemotiveerd omdat anders heur steert nat weert.

Een oud-Achtenaar

Van de hak op de tak 5

In ons vorige nummer sprak de redactie de hoop uit, dat allen die op vakantie gingen, ook weer gezond en wel op hun basis zouden terug keren. Zover mij bekend is dit ook gebeurd. Daar mogen we blij en dankbaar voor zijn. Nu zijn de scholen weer begonnen. En alles gaat weer zijn gewone gang. Bij het feest van de Bejaardenbond, werd in de H.Mis gezongen door ons Jongerenkoor. Wat zongen zij prachtig. Ik was een beetje ontroerd: jonge mensen die zingen voor de oudere mensen. Ik vond het een mooi contrast. Bedankt lieve kinderen, het was “grandioos”.

De nieuwe weg is ook al klaar. Proficiat Marius, en proficiat Achtenaren. En zoals ik hier en daar vernomen heb zal deze opening niet ongemerkt voorbijgaan. Er broeit wat, daar kunnen we zeker van zijn. We zullen dat maar gerust aan de organisatoren overlaten. Die zitten niet stil.

In dit nummer zal ook wel een bekendmaking staan voor de Vlooienmarkt op 13-14 sept. Ik meen te vreten dat die nu nog groter opgezet wordt dan vorige keren. Maar beste mensen dat is gauw gezegd, maar beseffen we wel wat dit betekent voor de organisatoren. Zij zijn er al maanden van tevoren mee bezig. Dat vereist ontzettend veel werk. Zonder iemand te kort te willen doen, denk ik onwillekeurig aan mevr. v. Nistelrode en P. Geurds met hun staf van medewerkers.

Voor wie doen ze dit? Dat doen ze voor alle zieken en bejaarden en invaliden enz. Laten we dit toch zeer waarderen, en onze medewerking verlenen door in de schuur op de zolder te kijken of er niets is wat we kunnen missen voor dit mooie doel. Met deze prettige berichten, iets minder prettigs. Het plotseling verscheiden van onze pastoor J. Schepens. Al hoe wel hij een hoge leeftijd bereikt had, schrik je toch als je hoort dat hij voor goed van ons is heen gegaan. Wat hij voor Acht betekent heeft, hoef ik niet te zeggen. Als men zijn bidprentje gelezen heeft dan weet men genoeg. Hij ruste in vrede.

Ik besluit graag met een mop. Soms lijken ze wel eens op droge paardemoppen. Maar als ’t regent worden die ook wel weer nat. Als ze de lezers maar wat vreugde brengen, al zal de één ze wel wat meer waarderen dan de andere. Daar gaat ie dan.

In een zeker Belgisch Dorpje was een bekend vrijgezel gestorven: Dorus. Bij de begrafenis was de kerk propvol met familie en vrienden, die met Dorus lid waren van veel verenigingen. Na de mis werd hij zo als te doen gebruikelijk door zijn vrienden ten grave gedragen. Zij moesten ongeveer 2 km lopen, en dus langs veel Belse stamineekes.
Het eerste café was de stamkroeg van Dorus waar hij al 40 jaar kwam. Dus: “Kom hier moeten we Dorus even gedenken”. Zo gezegd, zo gedaan. Na een paar pintjes werd de stoet voortgezet. “Hier ging onze Dorus vaak biljarten. We moeten hem gedenken” Na even ging de tocht verder. Na een uur of wat was Dorus al 5 keer herdacht. In het laatste kroegje was Dorus erelid van de voetbal geweest. “We doen ze nog een keer vol”.
Zegt één van de broers van Dorus: ”Ik doe niet meer mee. Morgen moet ik om 6 uur op, maar onze Dorus kan blijven liggen……………

Een oud-Achtenaar

Van de hak op de tak 6

T.g.v. het eerste lustrum van “Op Acht” heeft de redactie gevraagd om copie en foto’s. Het is opmerkelijk dat juist van onze vaste medewerkers : Habitans Octi en Agricola Innocens, wél deze zaken binnenkwamen. En even opmerkelijk dat onze “vaste” lezers in het inzenden van copie, verstek lieten gaan. Wij zijn dan ook verheugd met onderstaand artikel, dat op, een gezellige manier verslag doet over een voorbije tijd, uit onze Achtse gemeenschap.

Er is mij door de redactie gevraagd om iets te schrijven over vroeger. Dit wil ik graag doen. hoewel ik weet dat ik geen Antoon Coolen of Toon Kortooms ben. Ik zal het doen zoals ik het beleefd heb, en met mijn hand op de bijbel dat ik niets verzin; het is zó gebeurd. Zoals ik al in mijn eerste artikeltje gezegd heb: Ik wil niemand kwetsen. En ik heb ook niet de minste intentie dat nu te doen.”
Nu dan: toen ik een dikke 60 jaar geleden hier op Acht verzeild raakte, dacht ik bij mezelf: Jonge waar ben je nu terecht gekomen. Acht was een dorpje met +- 1800 zielen en lag letterlijk tussen de bossen verscholen.
Verder een smal straatje van kinderkopjes, en langs de weg overal sloten. Op de Boschdijk stonden toen maar 5 of 6 huizen. De woningbouw bestond toen ook nog niets dus U kunt begrijpen veel groen en veel water.
Er zijn mensen, dat weet ik zeker, die dat Acht van vroeger best terug zouden willen hebben: het was toch ook een schattig dorpje. Wij hadden ook nog géén gas, géén licht en géén waterleiding. En zoals nu nog wel eens gezegd wordt: De helft van Acht zijn boeren., zo was het toen ook nog echt.
Zijn we nu in deze moderne tijd beter af ?? Ik weet het niet.
Elk dorp had (en heeft) zo toch wel zijn eigen dorpstypes. En mogelijk mede daardoor ook zijn eigen bekoring. Kijk, en naar die dorpstype’s, daar wil ik naar toe.
En als ik dan in mijn gedachten terug kijk, zie ik daar op die smalle weg met kinderkopjes, een paard en wagen met allerlei huishoudelijke artikelen erop. Dus een venter.
Die man was altijd kalm en bedaard, en bleef nog al dikwijls bij zijn klanten een kopje koffie drinken. Och ja, vroeger hadden we tijd zat.
Diezelfde man gaat nu nog de boer op, met een bestelwagentje. hij kan het niet laten. Ja, jullie hebben hem al herkend, Theo van Nistelroode. Die zou ook heel wat over Acht kunnen vertellen. Misschien dat hij dat nog wel eens doet?? Twee weten immers meer dan één.
‘s Avonds en ‘s nachts was het altijd stikdonker- Alleen bij de overweg brandde een lichtje. Dat lampje was bevestigd aan een grote, rechtopstaande spoorbiels. Bezijden de spoorlijn stond een klein seinhuisje, dat werd bediend door Nolleke Wouters.
Hij had daar vlak bij een klein stukje land liggen waar hij altijd op aan het werken was. Af en toe keek hij dan op zijn horloge of er nog een trein moest komen, want dan moest hij de spoorbomen dichtdoen. Wie van de lezers Nolleke nog gekend hebben weten dat hij onder een hoek van 90 graden liep.
Wat was dat manneke krom, Meestentijds kwam hij te laat om de bomen dicht te doen. De machinist floot dan nog wel eens of hij wou zeggen de volgende keer beter..
Zoiets kon vroeger, maar het zou nu lang niet mooi staan. Later werd de overweg bediend vanaf het, stationnetje. En daar wilde ik in mijn gedachten naar toe. Neven dat stationnetje had je een klein apart hokje, waar Peerke Vloek voor de lampen moest zorgen. Peerke was een goei manneke, maar als hij kwaad werd dan begon hij zo te vloeken dat zelfs de duvel er geen brood van lustte. Ik heb zijn vader eens gesproken, en die zei mij toen dat toen Peerke pas 4 jaar was en hij nog geen pap of mam kon zeggen, hij toch al als de beste kon vloeken. Je stond er toen al versteld van. Waar hij dat toch geleerd kon hebben, kon zelfs zijn vader niet begrijpen……

Toen Peerke ongeveer 16 jaar was kreeg hij een baantje bij het station.
Hij moest de lampen vullen en de reflectors prima schoon poetsen dan geven ze gaven ze meer licht.
Ik heb er eens naar mogen komen kijken. Hij deed dat schoonmaken, zo: Hij nam een soort puimsteen, en raspte die fijn,en met dat poeder werd dan de lamp gepoetst. Dan blonken ze als een spiegel, en hadden dus een mooie lichtweerkaatsing. ‘s Avonds om een half uur voor zonsondergang, zag je Peerke met die lampen dragen. Die kwamen dan in de signaalpalen te hangen.
Het waren er altijd een stuk of vier. En één daarvan kwam aan de biels bij de overgang te hangen.
Op een donkere avond liepen wij met drie vrienden te wandelen om eens te zien of wij geen kattenkwaad uit konden alen. Dus er is nog steeds geen nieuws onder de zon: vroeger deden de kinderen al net als nu. Toen vielen echter onze blikken op die prachtig gepoetste lamp. Wat zouden we daarmee kunnen doen?? Na enig beraad hadden we het : We haalden de lamp er af. En deden het lichtje uit, en toen één voor èèn de broek omlaag..,. Met veel moeite kregen we de lamp helemaal vol. Zeg nu zelf, zoiets kun je zomaar niet op commando, maar na veel moeite had ook de 3e zijn offer gebracht. Toen hingen we de lamp weer op, en zorgden voor een nog-heel-klein-vlammetje.
Wij naar huis, maar we spraken wel af dat we ‘s morgens om 8 uur in de sloot zouden liggen, als Peerke kwam om de lampen op te halen. En vervolgens weer zou gaan oppoetsen.
En jawel hoor daar kwam Peerke aan. Hij had zeer goede zin, want hij floot een deuntje.
Maar bij die lamp aangekomen begon hij te vloeken als een ketter. Razen en tieren dat horen en zien je verging Hij moest 100m lopen voor hij weer in zijn hokje was teruggekeerd, maar je kon hem al die 100m. horen ketteren.
Enkele dagen later sprak ik met de stationschef, en vroeg langs mijn neus weg hoe het met Peerke Vloek ging. Nu hield die stationschef ook wel van een grapje, en had mij allang door, dat ik er wel meer van zou weten. Hij moest er wel hartelijk mee lachen, maar vertelde dat Peerke wel 3 avonden op de loer gelegen had, of ze het nog eens zouden doen. Maar dat gebeurde niet meer: één keer was genoeg.
Wat nog meer vroeger?? O ja onze jongensschool. We hadden daar twee meesters Meester van Hoek, een dikke vriendelijke man, en dan meester Arts, een klein mager manneke. Dat was een kwaaie. Hij liep altijd kaarsrecht, en droeg altijd een bolhoedje. Hij was van buiten een echte heer.
Als hij ‘s avonds om 7 uur met zijn melkkannetje door de straat liep om melk te gaan halen bij Doruske van Acht, dan groette hij iedereen zeer minzaam, en steeds ging dat bolhoedje omhoog. Het leek dan wel een hoge militair. hij zou in staat zijn om ook de lantaarnpalen te groeten. We hadden toen inmiddels elektrisch licht gekregen.
Op school hadden we allemaal schrik van meester Arts. Hij sloeg altijd met een liniaaltje, en dat kwam hard aan.
Op zekere dag had ook een van mijn vrienden een tik gekregen met dat latje. Na school riep hij ons allemaal bij elkaar, want hij wilde wraak nemen. Na lang wikken en wegen hadden we het gevonden…….
Eventjes voor zevenen zagen we hem al aankomen. En wat deed mijn kameraad?
‘Hij had een krant met poep meegebracht, en smeerde de deurklink van Doruske vol. Tegenover Doruske was een paadje, en daar kropen wij achter de heg. En jawel hoor, hij nam de deurklink vast, maar liet hem meteen weer los. Maar… te laat .We hoorden hem mopperen over kwajongensstreken en zo meer.
De eerste dagen zat hij in school maar te loeren of er niemand door de mand zou vallen, want hij begreep heel goed dat het iemand uit zijn klas geweest was die hem dat geflikt had. Maar wij trokken allemaal een engelengezicht, en zo is hij er nooit achter gekomen.
We gaan weer in gedachten verder.
Maar nu een heel, verhaal over een persoon die al meer dan 40 jaar dood is, en geen familie hier heeft wonen. Ik kan ook niet een gefingeerd persoon gaan noemen want dan schiet ik mijn doel voorbij. Toch heb ik eerst de redactie nog gevraagd en die zag er geen bezwaar in. Dus ik waag het er maar op.
De meeste Achtenaren van nu hebben hem niet meer gekend, zeker niet diegenen onder de 45 Jaar. Dus daar ga ik dan:
Het gaat dan nu over pastoor Warong, die in de kindermis in maart 1934 overleden is. (elders in dit nummer, een foto uit die tijd) Hij was een echte dorpspastoor, zo een zoals men die tegenkomt in streekromans.
Niet groot, maar wel ontzettend dik, en dan nog dunne spillebenen. Een brilletje op zijn neus. Zo heb ik hem in korte lijnen voor U geschetst. En hangt nog een grote “foto” van hem in de sacristie, geschilderd door een van mijn oud-klasgenoten Tieske Roestenburg. Die heeft nog verschillende doeken voor onze kerk geschilderd. Helaas is hij jong gestorven, in Nieuw Zeeland meen ik.
Pastoor Warong moest je goed kennen om er iets van gedaan te krijgen. Want hij was nogal wispelturig. De ene dag was hij vol goeie zin, de andere dag was hij nog al stug.
Zijn pastoorsmeid heette Cornelia, kortweg Cor. En zoals dat toen ook al gebruikelijk was, Cor was de baas, niet alleen in de keuken, maar ook over veel dingen die niet direct verband hielden met de huishouding. Om kort te zijn: de pastoor zat een beetje onder de plak.
Pastoor Warong was wel een begaafd musicus. Orgelspelen kon hij prachtig.
En hij hield van goede muziek.
Ik meen dat hij oorspronkelijk een Hagenaar was of daaromtrent. Maar hij hoorde echt in Acht thuis.
Een goede (?) eigenschap van hem was dat hij erg impulsief was. Als hij ergens aan dacht flapte hij het er meteen uit, dan bedacht hij zich geen ogenblik.
In het voorjaar vroeg hij altijd aan de boeren een kar mest. Voor de tuin.
‘s Maandags morgens stonden de boeren al te dringen om toch maar de eerste te zijn. Affijn u begrijpt me al?? Een keer was hij het vergeten te vragen voor hij ging preken. En juist op het moment waarop hij, na de preek zich omdraaide om het gebruikelijke “Dominus vobiscum” te zeggen, zei hij: “De boeren worden vriendelijk verzocht om een karretje mest te brengen”. De koorzangers raakten daardoor uit balans, en aarzelend hoorde je toen van het koor: Et cum spiritu tuo”.
Wat had de kerk toen een plezier.
Kijk zo was hij nou, op het moment dat hij ergens aan dacht, voerde hij het ook uit.
Nog een ander voorval, dat met mij nog veel anderen moeten weten. Op een zekere Zondag in de Hoogmis zou hij gaan preken. Met veel moeite wrong hij zich door het deurtje van de preeksteel. Recht er in ging niet gemakkelijk, daar was hij toch te dik voor.
Meestal bleef hij daarom maar voor het altaar staan.
Juist, op deze Zondag, zag hij echter de buitendeur van de Kerk openstaan.
Vanaf de preekstoel zei hij toen dat de deur dicht moest. Niemand verroerde zich.
“Die deur dicht, anders doe ik het zelf”, bulderde hij. Weer verroerde niemand zich, en jawel hoor, hij wrong zich uit de preekstoel, en ging zelf de deur dicht maken. Hij was al halfweg teruggekeerd, bleef staan, alsof jij wou zeggen: Heb ik ‘m dat niet goed gelapt?” of misschien om te kijken of er niet iemand lachtte. En dat gebeurde natuurlijk ook.
Misschien van de zenuwen?? Wat deed de pastoor? Hij liep terug en schopte die persoon gewoon tegen zijn achterste….
Die man was toevallig voor de eerste keer bij ons in de kerk, met een vriend meegekomen, dus kende hij onze pastoor niet.
Hij was er zo verbouwereerd van dat hij de wijste partij koos, en de kerk uitging.
Kijk zo was die pastoor nou Mee d’r bovenop.
Vroeger was het op de feestdagen ontzettend. druk in de kerk, als er gebiecht moest worden. De kerk stond dan op de biechttijden tot achter toe vol. En het duurde soms wel een uur voor men aan de beurt kwam.
Zo af en toe hield hij dan wel eens even op met biechthoren, om te kijken of er nog voel mensen zaten te wachten.
Op een keer werd het hem wel een beetje te gortig. Hij kwam toen uit de biechtstoel en zei tegen de rest van de mensen die nog zaten te wachten, “Gaat U maar allen heen, uw zonden zijn U vergeven”. Kijk zo maakte hij ook schoon schip als hem iets niet zinde.
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-
De lezers zullen wel denken wat een lang verhaal, maar ik ben er nu eenmaal aan begonnen, dus ik schrijf maar door. Per slot is dit nummer van “op Acht” een jubileum nummer. En dat mag gevierd worden.
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-
Het was bij hem de gewoonte dat als het vakantie was in Augustus, een paar van de grootste leerlingen uit de hoogste klas, bij de pastoor hout mochten komen kappen van omgewaaide of dode fruitbomen. Deze bomen werden dan netjes in stukken gezaagd en gekliefd. De blokken werden dan in het koetshuis opgestapeld om in de winter dienst te doen in het fornuis.
Ik mocht er met drie vrienden ook eens meehelpen. Maar wij hadden afgesproken, dat we ieder op zijn beurt de klomp zouden breken.
“Per ongeluk” dan wel te verstaan. We wisten immers dat we dan één gulden kregen van de pastoor, om nieuwe klompen te kopen. Ze kosten toen echter maar 90 cent. En dus hielden we een dubbeltje over. Daar kochten we dan stiekem een pakje sigaretten voor.
De klompen kochten we bij Nol van Hannes Pietjes, bij de overweg. Bij onze hout-kap-vakantie kwam Cor de keukenmeid ‘s middags in de tuin eten brengen. Sjonge, sjonge wat smaakte dat heerlijk. Thuis kregen we niet zo fijn te eten, dat zat er immers niet aan. En daarbij, zeg nou zelf, eten van de pastoor!
Na een paar weken waren we er dan mee klaar, en “da we bedankt waore da witte “. Verder kregen we er geen mieter voor. Het was toch al een hele eer dat je dit mocht doen.
Maar wij waren ook niet van gisteren. We hadden stiekum een zootje appels geplukt, en achter door de heg gedeponeerd. ‘s Avonds gingen we dan die appel’s oprapen, en onder elkaar verdelen. Zo kwamen we toch aan onze trekken. Maar ja hoe ging dat ook vroeger??
Het zat ons toch niet erg lekker, en vooral niet toen het weer biechttijd werd. Zo tegen Allerheiligen. We voelden ons hoe langer hoe meer schuld bewust, en durfden het in de biechtstoel ook niet te verzwijgen. En jawel hoor, nu zou het gebeuren.
Verzwijgen durfde ik het niet, en daarom liet ik het deurtje van de biechtsteel maar vast op een kiertje staan, voor als de pastoor nu eens uit zijn slof zou schieten. Met die deur op een kier kon ik ‘m nog tijdig smeren, voor de pastoor mij te grazen zou nemen. Daarvoor was hij immers best in staat. Het grote ogenblik brak aan. Hij vroeg “Wa hedde nog meer gedaon? ” Toen vertelde ik hem dat ik ook nog appels gestolen had uit zijn tuin toen we hout mochten kappen.
Even bleef het angstig stil, en ik zat al klaar. Toen vroeg hij aan mij van welke boom ik de appels geplukt had. “pastoor, van die en die boom “.
“O, gelukkig”, zei de pastoor, want die appels vind ik toch niet zo lekker, en ge kunt ze niet bewaren voor de winter. Het zou anders geweest zijn als ge goudreinetten had gebietst, Dan war de nog nie met me klaar geweest. Maar zo is het goed in menneke, ga maar gerust naar huis, maar lapt ‘m de nie mir.
Kijk zo was hij nou ook weer, Ergens had hij een klein hartje, daar kom ik straks nog wel op terug.
Op zekere dag kreeg onze pastoor het in zijn hoofd om te gaan leren fietsen, De koorzangers moesten hem helpen leren fietsen. Drie van die koorzangers leven nog, en krijgen dit onder ogen. Zij zullen beamen dat het werkelijk zo gebeurd is.
Dat leren fietsen ging zo in zijn werk: Er moest er één links en één rechts van hem rijden, om hem in evenwicht te houden.
De plaats van oefening was rondom de pastorie, en het kloosterpadje. Na enkele weken oefenen begon het ergens op de lijken. Ge moest hem dan op het zadel zetten, en een duwtje geven. En daar ging ie dan, geflankeerd door zijn twee koorzangers. Vroeger stapte men altijd van achteraf op de fiets. via een pinneke. De ouderen onder de lezers weten dat nog wel.
Niet echter onze pastoor, die kon van achteraf niet opstappen, want hij was te zwaar. en toen hij het een keer toch eens probeerde, brak het pinneke af, en maakte hij een lelijke smak.
Na enige tijd zei hij tegen zijn koorzangers: “Ik fiets naar Geldrop”.
Daar woonde nog een goede kennis van hem. De koorzangers moesten met hem meegaan, want alleen durfde hij het nog niet zo goed. Alhoewel er vroeger toch maar weinig verkeer was.
Zo gezegd, zo gedaan. Via de Boschdijk kwamen ze op de Demer.. Vroeger stond daar altijd een verkeersagent, op het hoekje van de Vrijstraat. Juist toen ze met z’n drieèn daar aankwamen, gaf de agent juist een stopteken.
Daar had de pastoor niet op gerekend, hij vergat te remmen, en liet zich pardoes vallen tussen zijn 2 begeleiders in. Alle drie lagen ze daar op het trottoir. Dat gaf me een consternatie, dat kan men begrijpen. Kleren gescheurd en fietsen kapot.
Van armoei zijn ze toen maar omgedraait, èn te voet naar huis getippeld.
Het viel nog mee dat de pastoor de agent niet te lijf ging. Hij was ertoe in staat.
Na dat voorval heeft de pastoor nooit meer gefietst. Als hij voortaan ergens heen moest, dan kon Tinuske Timmer komen met het paard en rijtuig om hem er heen te brengen of hij bleef gewoon thuis.
Eens per jaar werd zoals gebruikelijk de Plechtige Communie gevierd. Voor kinderen op ongeveer 12 á 13 jarige leeftijd. Na de mis mochten dan de communicanten bij de pastoor boterhammen gaan eten. Men moest daarvoor wel f 1.– geven, en dat was voor die tijd niet weinig.
Affijn we begonnen met zijn allen te eten, want we hadden verr… honger, dat begrijp je’. Vroeger moesten we immers nuchter blijven vanaf ‘s nachts 12.00 u. Dus nu, bij de pastoor aan tafel, ging het erop. Na enige tijd, als we allen de buik vol hadden, werden de krente bollen op tafel gebracht. sjonge, sjonge, als we dat geweten hadden, hadden we niet zoveel brood gegeten. Nu konden we er hooguit 2 op. Toen snapten we pas dat de pastoor ons toch nog te pakken had gehad. Immers, ook vroeger kon je niet voor f 1.– brood op, zodat nu de pastoor er het beste mee was.
Na afloop van de koffietafel mochten we van de pastoor in de tuin gaan wandelen, maar hoe eigenaardig voor die tijd, we moesten dan gearmd met een meisje in de tuin wandelen. Dit was. zeker weer een bevlieging van de pastoor. Het was trouwens toch het laatste jaar geweest, want een van de jongens had een stenen hert in de vijver gemikt en uit was het voortaan met die pret. Andere jaren mochten de plechtige Communicanten niet meer in de tuin wandelen. Ook herinner ik me nog aan ander voorval. De hoofdrolspelers zijn toch allang dood, dus die hebben er geen pijn meer aan. Als je vroeger je Plechtige Communie ging doen, moest je de hele katechismus van buiten kennen. Je moest dan één voor één de vragen beantwoorden. Maar ja hoe gaat dat?? Thuis ken je alle vragen goed, maar als je bij de pastoor moest komen, dan viel dat opzeggen bar tegen.
Een vriend van mij kon nooit iets onthouden. Vandaag wist hij het, en morgen was hij het vergeten. Dus kwam hij huilend thuis want hij mocht zijn Communie niet doen. Een grote teleurstelling voor hem, en zijn ouders schaamden zich dood. Goede raad was duur. En wat doet de moeder van de jongen?? Zij gaat naar de pastoor toe en zegt tegen hem, dat als haar zoon toch de communie mee mocht doen, zij dan een grote krentemik voor de pastoor zou bakken.
De pastoor zei: “Stuur hem nog maar eens”. En jawel hoor, hoewel hij ,er weer niets van terecht bracht, mocht hij toch meedoen. Enige dagen later bracht de moeder bij de pastoor de beloofde mik.
Toch kreeg die muis nog een staartje. Zoals men weet moesten de priesters dagelijks uit hun brevier bidden. Het was mooi weer, en daarom liep de pastoor al wandelend door het dorp, te brevieren. Toevallig liep hij door het straatje waar die moeder woonde, en zij was juist bezig de was op te hangen. De pastoor kreeg haar in het vizier en riep, zo luid dat ieder het kon horen: “Mieke die mik heeft best gesmaakt”. De moeder schrok zich een bult, en geneerde zich geweldig voor de buurt.
Zo was pastoor Warong: recht voor zijn raap.
Als de boeren vroeger geslacht hadden, was het de gewoonte dat ze een stuk vlees naar de pastoor brachten. En natuurlijk was dat altijd het beste van het varken, de carbonade.
Ik heb meermalen boerinnen met een mandje naar de pastorie zien gaan. Op een keer is zondags voor de preek zei hij: “Jullie brengen altijd vlees, maar ik lust ook wel spek”.
Op een andere keer zei hij, voor de preek: “Hedenmiddag om 3 uur lof. Als er tenminste koorzangers zijn”, terwijl hij dan nijdig naar boven keek.
Zoals ik al zei, ergens had hij toch een heel goed hart. Het was toen hij bij zijn 25-jarig priesterjubileum, van de parochianen enkele prachtige kandelaars gekregen had. Ik zie hem nog staan op de preekstoel. Hij stond gewoon te snikken. Ook toen zijn dienstmeid Cor gestorven was, stond hij te snikken bij het graf.
Op een zondag morgen in 1934, is hij onder de kindermis gestorven. Zo in het harnas zou men haast zeggen. Het was een echte dorpspastoor, met een groot en goed hart, maar je moest hem kennen.
Na hem kwam pastoor Scheepens, een echte bouwpastoor. Hij heeft ontzettend veel voor de parochie gedaan.
Nu tot besluit een suggestie van mij: Zou de dorpsraad er niet voor kunnen zorgen dat een van de nieuwe straten een naam van beide pastoors zouden krijgen.?? Dat hebben ze beide wel verdiend.
(gepubliceerd kerst 1975) Een oud-Achtenaar

  • Nieuws delen?

  • Heb jij een tip voor Acht Digitaal? Wij staan altijd open voor interessante nieuwsberichten en leuke evenementen rondom kerkdorp Acht.

  • Vul direct ons formulier in!

  • Acht Digitaal nieuwsbrief

  • Ontvang direct, of eens per week, een e-mail met de laatste nieuwsberichten op de site van Acht Digitaal. Blijft op de hoogte en meldt je direct aan.